Onderzoek naar gebruik van bewegende beelden bij theorie-examen

De SWOV deed onderzoek naar het gebruik van bewegende beelden om gevaarherkenning in het verkeer te toetsen. Voor dit onderzoek zijn twee tests ontwikkeld met korte animatiefilms waarin gevaren verborgen zijn. Twee groepen proefpersonen: rijschoolleerlingen en professionals (rijexaminatoren en rijinstructeurs).

De VerkeersAcademie

— Advertentie —

Het onderzoek is uitgevoerd vanuit een samenwerkingsverband tussen de SWOV en het CBR. De resultaten van dit onderzoek kunnen door het CBR worden gebruikt bij de ontwikkeling van een nieuwe gevaarherkenningstoets voor het theorie-examen.

Gevaarherkenning

Gevaarherkenning is het vermogen om weg- en verkeerssituaties te detecteren en herkennen die zouden kunnen uitgroeien tot acuut gevaarlijke situaties waarin de kans op een ongeval groot is. Beginnende bestuurders zijn daar minder goed in dan ervaren bestuurders. Door training in de rijopleiding kan het leerproces om gevaren in het verkeer te herkennen, versneld worden. Als er in het rijexamen op een adequate wijze op gevaarherkenning wordt getest, zal hier ook tijdens de rijopleiding meer aandacht aan worden besteed.

Bewegende beelden in plaats van foto’s

Gevaarherkenning is beter te testen aan de hand van bewegende beelden dan met foto’s. In Nederland wordt gevaarherkenning nog getest met foto’s. In het Verenigd Koninkrijk dienen kandidaten een gevaarherkenningstest te maken waarin gebruik wordt gemaakt van films vanuit het perspectief van een bestuurder. Het is de vraag of die methode veel heeft bijgedragen aan de verkeersveiligheid. De validiteit van deze test is nooit overtuigend aangetoond en de methode is fraudegevoelig. Eerder Nederlands onderzoek naar een toets met bewegende beelden die niet de bezwaren had van de Engelse methode, leverde helaas niet de gewenste resultaten op.

Is er een valide, betrouwbare en fraudebestendige methode te vinden om aan de hand van bewegende beelden gevaarherkenning te toetsen, die geschikt is om onderdeel te worden van het toekomstige theorie-examen? Deze vraag wordt in dit SWOV-rapport onderzocht. Lees hier het volledige rapport.

Twee tests

Voor dit onderzoek zijn twee tests ontwikkeld op basis van korte animatiefilms waarin gevaren verborgen zijn. De stimuli zijn in beide testvormen gelijk en bestaan uit korte animatiefilms waarin gevaren verborgen zijn. De twee responsmethoden verschillen.

Responsmethode 1

Bij responsmethode 1 krijgen kandidaten telkens korte animatiefilms te zien met in elke film een dominant potentieel gevaar en enkele minder belangrijke nevengevaren. Nadat zij een film gezien hebben, moeten ze bedenken wat volgens hen het grootste potentiële gevaar in die film was. Vervolgens starten ze de film voor de tweede keer en stoppen de film door op de spatiebalk te drukken op het moment dat ze in gedachten hebben. Daarna wijzen ze op het stilstaande beeld het potentiële gevaar aan door er met de muis op te klikken.

Responsmethode 2

Bij responsmethode 2 krijgen kandidaten dezelfde animatiefilms te zien. Zij zien elk filmpje nu echter maar één keer. Wanneer ze tijdens het zien van een film voelen dat het gevaarlijk zou kunnen worden, drukken ze op de spatiebalk. Onder in beeld loopt een tijdbalk. Als de kandidaten op de spatiebalk hebben gedrukt, horen ze een toon en komt er op de tijdbalk een witte markering te staan op het tijdstip waarop is gedrukt. De film blijft echter gewoon doorlopen. Men kan maximaal vier keer per film op de spatiebalk drukken. Direct na afloop van elke film krijgen de kandidaten de stilstaande beelden te zien van de momenten waarop ze hebben gedrukt. Van die momenten dienen ze het beeld uit te kiezen waarop het grootste potentiële gevaar te zien is. Vervolgens moeten ze op dat geselecteerde beeld, dat groot op het scherm komt te staan, met de muis dat potentiële gevaar aanklikken.

Rijschoolleerlingen versus professionals

De tests zijn uitgevoerd door twee groepen proefpersonen: rijschoolleerlingen en professionals (rijexaminatoren en rijinstructeurs). Bij beide responsmethoden scoorden professionals significant beter dan rijschoolleerlingen. Het verschil was echter aanmerkelijk groter en robuuster bij responsmethode 1.

Computergames

Rijschoolleerlingen die veelvuldig computergames spelen, maakten de test met responsmethode 2 significant beter dan rijschoolleerlingen die weinig tot nooit computergames spelen. De mate waarin rijschoolleerlingen computergames spelen, had geen invloed op de hoogte van de eindscores bij de test met responsmethode 1. Dit is nog een reden om de test met responsmethode 1 te verkiezen boven de test met responsmethode 2.

De lage eindscores bij de test met responsmethode 2 kunnen deels worden verklaard uit het feit dat rijschoolleerlingen in 11,5% van de gevallen bij het zien van een film in het geheel niet op de spatiebalk drukten om een potentieel gevaar te markeren. Bij de professionals was dit 12,4%. Het zou kunnen dat bij deze test niet alleen het vermogen gevaren te herkennen, maar ook spelstrategie die niets met gevaarherkenning te maken heeft, een rol heeft gespeeld. Wellicht zijn deze mensen bijvoorbeeld minder geneigd om aan het begin van een film al op de spatiebalk te drukken, omdat ze bang zijn de vier mogelijkheden te snel te verspelen. Aan het einde van de film komen ze er dan achter dat ze nog mogelijkheden over hebben.

Conclusie: responsmethode 1 meest geschikt

De conclusie luidt dat de test met responsmethode 1 duidelijk geschikter is om verder door te ontwikkelen tot een test in het theorie-examen dan de test met responsmethode 2.

Het CBR wordt door de SWOV aanbevolen om onderzoek te verrichten naar de psychometrische kwaliteiten van de test met responsmethode 1. Ook wordt het CBR aanbevolen onderzoek te verrichten naar de trainbaarheid, waarbij het niet louter gaat om het trainen in het doen van de test. Ten slotte wordt het CBR aangeraden meerdere tests van gelijke zwaarte te ontwikkelen voordat de nieuwe test geïmplementeerd wordt in het theorie-examen.

Bron: SWOV